Kinderen hebben een goeie hechting nodig. Als het nu gaat om pleegkinderen of eigen kinderen, een goeie hechting (vooral in de eerste levensjaren) is heel belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het kind tot volwassene en is essentieel voor een goede emotionele en sociale ontwikkeling. Het helpt een kind om een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen die zich goed hebben kunnen hechten aan één of meerdere personen in het eerste jaar van hun leven sociaal emotioneel beter functioneren dan kinderen die niet de mogelijkheid hebben gehad zich veilig te hechten. De kinderen met een goede hechting blijken beter te kunnen omgaan met tegenslagen, hebben een beter gevoel van eigenwaarde, zijn sociaal vaardiger, weerbaarder, leergierig en minder angstig.
En op zoek naar info over hechting bij pleegkinderen (kan een kindje dat zich hechte aan mama "opeens" zich hechten aan een pleegmama ?) kwam ik een werk tegen waarvan ik dit stukje over hechting even wil onthouden.
"Niet alleen het pleegkind met zijn voorgeschiedenis en zijn gehechtheidsrepresentatie bepaalt of er een veilige gehechtheidsrelatie tussen pleegkind en pleegouder kan ontwikkelen. Ook pleegouders, en vooral pleegmoeders, spelen een belangrijke rol. Uit onderzoek van Stoval-
McClough en Dozier (2004) blijkt immers dat, net als bij biologische ouders, de gehechtheidrepresentaties van pleegouders een belangrijke rol spelen in het soort gehechtheidsrelatie die pleegouders met hun pleegkind ontwikkelen.
Stoval en Dozier onderzochten welke gehechtheidpatronen pleegkinderen ontwikkelen tijdens de eerste 2 maanden van hun plaatsing en hoe snel ze een stabiel patroon van gehechtheidsgedrag ontwikkelden. Voor dit onderzoek gebruikten ze het AAI, de SST en de Parent Attachment Diary (PAD). Uit hun onderzoek blijkt dat kinderen jonger dan 12 maanden die bij pleegouders met een autonoom gehechtheidspatroon verbleven, snel een veilig en stabiel gehechtheidspatroon ontwikkelden. Opmerkelijk was dat de leeftijd bij plaatsing een weinig predictieve waarde had voor het type gehechtheid, wel voor de snelheid waarmee de infant een stabiel gehechtheidspatroon ontwikkelde (cfr. invloed van perspectief). Opvallend in het onderzoek is, dat vooral het gehechtheidspatroon van de pleegmoeder een voorspellende waarde heeft voor het gehechtheidspatroon dat de pleegkinderen ontwikkelen. Bij alle infants werd er een gelijkaardige concordantie gevonden tussen hun gehechtheidspatroon (gemeten door SST) en dat van de pleegmoeder (gemeten door AAI) als tussen kinderen en hun biologische ouders uit vorige onderzoeken (Van IJzendoorn, 1994).
Dit wil zeggen dat zelfs de oudere infants (> 18 maanden) uiteindelijk hun gehechtheidsgedrag organiseerden naar de kwaliteit van zorg door hun pleegouders. Ook Marcus (1991) vindt in zijn onderzoek dat vooral de kwaliteit van de gehechtheid aan pleegouders, en niet aan de biologische ouders, voorspellend is voor het functioneren van de kinderen. Vooral de gehechtheid aan de pleegmoeder bleek van doorslaggevend belang. De gehechtheid aan de biologische vader bleek het minste invloed te hebben op het functioneren van het kind. Marcus verwachtte dat het type van gehechtheid aan de biologische ouders een belangrijke predictieve factor voor de mate van emotionele aanpassing bij pleegkinderen zou zijn. Toch vindt Marcus (1991) in zijn studie hier weinig evidenties voor. De hypothese van Marcus is dat er restanten van oude gehechtheidsstijlen overblijven, maar dat de kinderen nieuwe relaties aangaan met hun huidige verzorgers die dan belangrijker worden. Zo blijft er een bescheiden continuïteit van gehechtheid aan de biologische ouders, die niet verdwijnt, maar overschaduwd wordt door nieuwe relaties.
Vanuit de gehechtheidstheorie is dit goed te verklaren. We weten immers dat een kind baat heeft bij verschillende gehechtheidsfiguren en dat elke veilige gehechtheidsrelatie beschermend werkt tegenover een minder veilige ervaring. Hoe meer veilige gehechtheidsrelaties een kind met zijn verschillende zorgfiguren kan aangaan, hoe groter de kans dat het kind een veilige overkoepelende gehechtheidsrepresentatie ontwikkelt. Wanneer pleegouders een veilig relationeel aanbod doen, kan dat dus opwegen tegen het minder veilige of onveilige aanbod van de biologische ouders."
Auteur : Eva Kestens
—————